25
Vera parkeerde bij het bordje bezoekers. Het parkeerterrein was praktisch leeg. Het parkeerterrein voor het personeel van de gevangenis was een stuk dichterbij, maar daar kon ze niet op vanwege een slagboom die van een afstandje werd bediend. Soms vond ze het leuk om op een knopje te drukken en te eisen dat ze haar erdoor lieten, maar vandaag had ze geen zin in moeilijke toestanden.
Ze had van tevoren gebeld om hen voor te bereiden op haar komst. Ze had gevraagd of ze met iemand mocht spreken die Jeanie goed had gekend, en tot haar verbazing werd ze meteen naar het kantoor van de directeur gebracht. Ze dacht dat ze wel wist waarom. Gedetineerden die zelfmoord pleegden, waren een gevoelige zaak. Waarschijnlijk werden er ranglijsten bijgehouden. Hij wilde haar duidelijk maken dat zijn gevangenis niet verantwoordelijk was voor Jeanies dood en dat ze zich keurig aan de regels hadden gehouden. Zodra ze hem echter zag, wist ze dat ze hem verkeerd had ingeschat. Hij stond voor het raam naar beneden te kijken, naar een betonnen plein dat vanwege de hoge muren eromheen al donker was. Op het plein liep een groep vrouwen. Terwijl een bewaker de deur van een van de gebouwen afsloot en langs de vrouwen liep om een andere deur te openen, stonden de gedetineerden schreeuwend en stampvoetend te wachten.
‘Dat is het schoolgebouw,’ zei de directeur. ‘Waar Jeanie veel tijd doorbracht. Ik dacht dat het haar goed zou doen om iets om handen te hebben, maar blijkbaar had ik dat verkeerd ingeschat.’
‘U dacht dus niet dat er een zelfmoordrisico bestond?’
Hij draaide zich om. ‘Nee. Hoewel het me niet verbaasde toen het gebeurde. Ik voel me verantwoordelijk. Ik had het moeten zien aankomen.’
‘U hebt nogal wat vrouwen onder uw hoede.’ Ze zei het niet om hem een excuus te verschaffen, maar zo vatte hij het wel op. Hij schudde zijn hoofd.
‘Jeanie zat hier het langst van allemaal. Doodzonde, want ze was absoluut niet vluchtgevaarlijk. Als ze het juiste verhaal had opgehangen, had ze al jaren geleden naar een open inrichting gekund.’
‘Maar ze vertikte het om het spelletje mee te spelen?’
‘Volgens mij kón ze gewoon niet liegen,’ zei hij. ‘Ik zit al twintig jaar in het vak en heb nog nooit zo iemand meegemaakt als zij.’
‘Dus u geloofde wat ze tijdens de rechtszaak zei?’
‘Jeanie Long heeft niemand vermoord,’ zei hij vol overtuiging. ‘Dat wist ik al toen ik haar voor het eerst ontmoette.’
Vera kreeg de indruk dat hij een beetje verliefd op haar was geweest, en ook dat hij voor het hoofd van een vrouwengevangenis iets te gemakkelijk te verleiden was.
‘Kon ze het een beetje vinden met de anderen hier?’
‘Absoluut niet. Niet met de andere gedetineerden. Mensen met levenslang worden in strafinrichtingen als helden behandeld. Niet dat de andere gedetineerden gruweldaden verheerlijken, hoor, maar mensen met levenslang krijgen zoveel aandacht van de media dat het de aard van hun misdrijf een beetje ondersneeuwt. Meestal laten ze zich die aandacht graag welgevallen. Het maakt hun leven in de gevangenis een stuk makkelijker. Behalve dan dat Jeanie geen zin had om de beroemdheid uit te hangen. Als ze het al eens over haar misdrijf had, dan alleen om te zeggen dat ze die niet begaan had.’
‘Had ze goede vriendinnen hier?’
‘Zoals ik al zei, met de andere vrouwen kon ze niet overweg. Maar we hebben wel sinds een jaar of zo een nieuwe kapelaan, en voor haar leek Jeanie respect te hebben.’
‘En de bewakers? De docenten?’
‘Nee. In een strafinrichting draait alles om de schuldbekentenis. Van de gedetineerden wordt verwacht dat ze toegeven dat ze in de fout zijn gegaan en dat de autoriteiten het recht hebben om structuur aan te brengen in hun leven. Jeanie deed daar niet aan mee. Ze deed moeilijk, werkte tegen. Daar werd ze niet populairder door. En wat het niveau van de lessen betreft, dat is behoorlijk laag in de gevangenis. Zeker in een gevangenis als deze, waar de meeste gedetineerden niet lang blijven. Jeanie deed behoorlijk denigrerend over de lessen. Ze was beter opgeleid dan de meeste docenten, en dat stak ze niet onder stoelen of banken.’
‘Kon ze een beetje opschieten met haar reclasseringsambtenaar?’
‘Daar had ze nauwelijks contact mee. Ja, er wordt wel van reclasseringswerkers verwacht dat ze contact houden met gedetineerden, maar meestal hebben ze het daar veel te druk voor. Ik heb na haar dood een beetje in Robert Winters verslag zitten bladeren en kreeg de indruk dat hij Jeanie een eerlijke kans heeft gegeven. Hij heeft haar aangespoord om mee te werken. Hij is bij haar vader op bezoek geweest om te kijken of die haar een goed thuis kon bieden na haar invrijheidstelling. Tot onze spijt werkte meneer Long niet echt mee.’
‘Long was ervan overtuigd dat ze het meisje vermoord had en hier thuishoorde.’
Het leek alsof de directeur met zijn mond vol tanden stond. Vera had zin om hem een klap voor zijn kop te geven, gewoon om hem te dwingen iets te zeggen. ‘Wist u dat Robert Winter indirect betrokken was bij de zaak-Mantel? Zijn dochter was degene die het lichaam van het meisje vond.’
‘Nee,’ zei de directeur, schijnbaar geschokt. ‘Maar ik heb hem ook nooit ontmoet. Daar was geen aanleiding toe. Ik heb wel regelmatig contact met de maatschappelijk werkers hier in de inrichting, natuurlijk, maar niet met mensen van buiten.’
‘Wanneer kwam hij voor het laatst bij Jeanie op bezoek?’
De directeur viste een dossier uit een nette stapel op de tafel onder het raam, maar Vera had de indruk dat hij het antwoord uit zijn hoofd wist.
‘Drie dagen voor haar dood.’
De kapelaan had een klein kantoortje achter de kapel. Normaal gesproken zou ze rond deze tijd al weg zijn, maar vandaag, zei de directeur, was ze speciaal voor Vera gebleven. Hij riep er een bewaker bij, een vriendelijke, jonge vrouw die af en toe iets riep naar de vrouwen van de vleugel. Het was theetijd, en de vrouwen stonden niet helemaal netjes op een rij in de gang om van achter een luikje een kopje thee te halen. Een dun meisje met warrig haar en littekens op haar polsen stond in zichzelf te zingen. Iets hards en agressiefs. Niemand zei er iets van. In die rij had Jeanie dus ook gestaan, dacht Vera. Afstandelijk en alleen.
‘Kende u Jeanie Long?’ vroeg ze aan de bewaker.
‘Ja.’
‘Wat vond u van haar?’
De vrouw haalde haar schouders op. ‘Niet echt mijn type, om eerlijk te zijn. Vond zichzelf veel te goed voor de andere vrouwen hier in de vleugel. En de directeur aanbad haar. Niet dat dat zo bijzonder is, natuurlijk. Hij trapt er steeds weer in, al die zielige verhalen.’
Toen besefte ze dat ze indiscreet bezig was en hield verder haar mond. Zonder iets te zeggen liepen ze langs de nieuwsgierige vrouwen die zich om het etensluikje verdrongen.
De kapelaan was een klein vrouwtje. Ze droeg een rode, corduroy broek en een felgekleurd vest, met daaronder een witte trui waarvan de col de witte priesterboord moest voorstellen. Ze schonk Vera een kop thee in.
‘Dat is de enige reden dat sommigen hier komen,’ zei ze. ‘Thee in een mooi kopje en een paar koekjes. Ik vind het niet erg. Iedereen heeft zo af en toe recht op een paar koekjes.’
‘En Jeanie Long? Kwam die hier ook voor koekjes?’
‘Ze zei dat ze hier kwam om zo af en toe eens een intelligent gesprek te kunnen voeren en even weg te kunnen van de herrie op de zaal.’
‘Kan ik me iets bij voorstellen.’
‘Misschien wel, ja. Maar het klonk wel verwaand. Ik weet niet of ik haar echt mocht, inspecteur Stanhope. Ze voelde zich mijlenver boven de andere gedetineerden verheven. Ze was niet bereid hun een kans te geven.’
‘Ze was onschuldig,’ zei Vera, die moeite had haar woede in bedwang te houden. ‘Wat je van de meeste andere gevangenen niet kunt zeggen. Hoe vaak zag u haar?’
‘Eén keer per week, op vrijdagochtend. De directeur vroeg of ik alsjeblieft eens met haar wilde praten toen ik net hier was. Blijkbaar had ze het nogal moeilijk. Ze kon niet zo goed overweg met haar officiële begeleider. Op een gegeven moment werd het een gewoonte dat ze hier op vrijdag langskwam. Maar waarom ze zo’n waarde hechtte aan die ontmoetingen... ik weet het niet.’
‘Waar hadden jullie het zoal over?’
‘Niet over religie in elk geval,’ zei de kapelaan snel. ‘Ze maakte van begin af aan duidelijk dat ze daar geen zin in had. “Mijn moeder was gelovig, en haar leven was één grote puinzooi.” Ze was als de dood voor dingen die haar er misschien toe zouden brengen om in haar situatie te berusten. Alsof ze kwaad moest blijven om in zichzelf te kunnen geloven. “Het zou zo makkelijk zijn om het op te geven,” zei ze ooit eens. “Om het gewoon los te laten.” Maar de enige paar keren dat ik haar zag ontspannen, was als ze het over muziek had. Dan werd ze ineens een ander mens, veel aardiger en veel meer op haar gemak.’
‘Hadden jullie het wel eens over de zaak-Mantel?’
‘O, zij wel. Aan één stuk door. Ik voelde me er niet helemaal lekker bij. Ik wist niet hoe ik erop moest reageren en wilde haar geen valse hoop geven. Ze was ooit eens in hoger beroep gegaan, net nadat ze veroordeeld was, maar de zaak was niet in behandeling genomen. Geen nieuw bewijsmateriaal. Ik dacht niet dat ze de zaak ooit nog eens zouden heropenen. En verder draait mijn hele training, mijn hele geloof, en zo’n beetje alles hier in de gevangenis om het idee dat je moet accepteren dat je de fout in bent gegaan. Je komt pas in aanmerking voor vrijlating als je schuld hebt bekend.’
‘Dus u geloofde dat ze het meisje had vermoord?’ Wat een schijnheilige onzin, dacht Vera.
‘Misschien ben ik naïef, maar ik geloofde niet dat de rechter er zo naast kon zitten. Ik had het gevoel dat ze zichzelf misschien voor de gek zat te houden, gewoon omdat ze het idee niet aankon dat zij iemand vermoord had. En ik kon natuurlijk niet uitsluiten dat ze verschrikkelijk manipulatief bezig was, dat ze me gewoon wilde gebruiken.’
‘Heeft ze daadwerkelijk pogingen ondernomen om haar naam te zuiveren?’
‘In het begin wel, ja, volgens mij. Stapels brieven naar kranten en wie er verder maar wilde luisteren. Bleef hardnekkig volhouden dat ze onschuldig was. Maar ja, na een tijdje was ze geen nieuws meer, en de kranten besteedden geen aandacht meer aan haar, totdat The Guardian een stukje wijdde aan de moordzaak van tien jaar eerder. Toen ze net veroordeeld was, heeft haar moeder eens een advertentie in een lokaal dagblad in Londen geplaatst, met een foto van Jeanie en de vraag of iemand haar op de dag van de moord had gezien. Maar toen ging haar moeder dood, en daarmee verloor ze geloof ik al haar hoop. Het enige wat ze nog kon doen, was eindeloos over de ware toedracht blijven doorpraten.’
‘En dat deed ze dus als ze hier kwam?’
‘Vaak wel. Het leek me niet helemaal gezond, week na week dezelfde verhalen opdreunen, maar ze zei dat ze zich alles moest blijven herinneren. Voor de rest zou iedereen vergeten wat er precies was gebeurd, zei ze, maar zelf moest ze misschien op een dag wel weer voor de rechtbank verschijnen om haar versie van het verhaal te vertellen. Dan moest ze wel weten wat ze moest zeggen.’
‘Kunt u zich nog herinneren wat ze u allemaal vertelde?’
‘O ja, dat denk ik wel,’ zei de kapelaan. ‘Ik heb het verhaal vaak genoeg moeten aanhoren.’ Ze ging een beetje verzitten, zodat ze Vera niet helemaal recht in de ogen hoefde te kijken. Buiten was een opstootje hoorbaar – opgewonden stemmen, een schreeuwende bewaker – maar ze besteedde er geen aandacht aan. ‘Jeanie was gek op muziek. En ambitieus. Ze wilde er haar beroep van maken. Niet lesgeven, zei ze. Dat kon ze niet aan. Ze wist dat het moeilijk was om professioneel musicus te worden, dus toen ze nog studeerde was ze er heel bewust mee bezig. Stortte zich helemaal op haar muziek. Ze had wel een paar vriendjes, maar geen serieuze relaties. Die zouden haar alleen maar van haar muziek afhouden. En toen ontmoette ze Keith Mantel en werd smoorverliefd. Helemaal idolaat, net een vijftienjarige die verliefd is op een popster. Maar Keith Mantel was echt, en beschikbaar, en hij leek haar gevoelens te beantwoorden.’
‘Hoe stond ze tegenover die relatie toen ze eenmaal hier zat?’
‘Geen greintje spijt. Die zomer was de tijd van haar leven. De gedachte eraan was het enige wat haar op de been hield. Volgens mij droomde ze nog steeds dat ze weer samen gelukkig zouden worden als haar naam eenmaal gezuiverd was.’
‘Had ze het wel eens over Abigail?’
‘Ja, en het leek wel alsof ze het kind er zelf de schuld van gaf dat ze vermoord was. Ze zei de meest verschrikkelijke dingen over haar. Dat Abigail een verschrikkelijk rare band met haar vader had, en dat ze veel te veel invloed op hem had. “Als ik gelovig was, zou ik zeggen dat ze een door en door slecht mens was. Ik probeerde haar wel te begrijpen, maar het is moeilijk om iemand te begrijpen die zo raar in elkaar zit, zo verschrikkelijk met zichzelf bezig is. Het was natuurlijk wel begrijpelijk – haar moeder stierf toen ze klein was, en haar vader had haar altijd verschrikkelijk verwend. Maar toch, ze gedroeg zich monsterlijk, en dat valt niet goed te praten.” Ze gaf Abigail natuurlijk de schuld van het feit dat Keith haar de bons had gegeven. Daar had ze duidelijk nog steeds moeite mee. Ze probeerde uit alle macht de schuld op Abigail af te schuiven, zodat ze zelf niet de rol van de gedumpte vriendin hoefde te spelen.’
‘Vertelde ze wel eens wat ze nou precies had gedaan op de dag van de moord?’
‘Ja, praktisch hetzelfde verhaal dat ze ook voor de rechtbank vertelde. ’s Ochtends vroeg belde ze naar de Oude Kapel. Ze kreeg het antwoordapparaat. Dat hoefde niet te betekenen dat Keith niet thuis was, zei ze. Gewoon dat hij niet met haar durfde te praten, omdat hij wist dat hij haar meteen terug zou willen als hij haar stem hoorde. Eigenlijk wilde ze naar hem toe, maar het was weekend, en ze wist dat hij niet helemaal zichzelf zou zijn met Abigail in de buurt. Toen besloot ze maar een dagje weg te gaan, gewoon heel spontaan. Ze reed naar Hull en pakte de eerste de beste trein naar Londen. Laat in de middag ging ze weer terug. Niemand die haar zag, niemand die met haar sprak. Toen ze weer thuiskwam, hoorde ze van haar ouders dat Abigail dood was. Ze probeerde Keith te bellen om te zeggen dat ze met hem meeleefde, maar kreeg geen gehoor. Haar ouders zeiden dat ze maar beter niet bij hem langs kon gaan. Later hoorde ze dat hij bij een vriend was ingetrokken, zodat hij in alle rust kon rouwen. Een paar dagen later werd ze aangehouden.’
‘Had ze zelf enig idee wie Abigail vermoord had?’
‘Ze zei alleen dat Abigail erom gevraagd had. Dat ze zich uitdagend kleedde en mannen aan het lijntje hield. Dat ze raar deed en giechelde en flirtte. Iets met een of andere zielige oude vent, zei Jeanie. Ik vroeg me af...’
‘Ja?’
‘Ik vroeg me af of ze het over haar vader had. Of ze daarom zo’n hekel aan hem had. Niet omdat hij Abigail vermoord had, want dat zou ze hem wel vergeven hebben. Maar omdat hij haar ervoor op liet draaien. Zodat ze de rest van haar leven hier weg zou teren. Maar ik kan niet zeggen dat ik dat echt geloofde. Niet lang, althans. Ik dacht dat ze het zelf had gedaan.’